Midden 2021 stelde de Vlaamse overheid nieuwe steunmaatregelen voor niet-productieve investeringen voor. Sinds 1 juli kunnen landbouwers investeren in landschaps-, water- en bodembeheermaatregelen en daarvoor 50 tot 100 procent steun ontvangen.
Met steun van het departement Landbouw en Visserij werken Inagro, Boerennatuur Vlaanderen, de regionale landschappen en de stadlandschappen van de provincie West-Vlaanderen samen in een demonstratieproject dat de steun voor niet-productieve investeringen bekend én toegankelijk maakt voor de West-Vlaamse landbouwer.
Biodiversiteit en bodembeheer
Investeert een landbouwbedrijf in meer biodiversiteit, een aantrekkelijker landschap, waterberging of een beter bodem- of waterbeheer, dan kan het financiële steun ontvangen via het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds (VLIF). Dat besliste de Vlaamse overheid midden vorig jaar. Zulke niet-productieve investeringen leveren geen rechtstreekse bijdrage aan de productiviteit van een landbouwbedrijf, maar hebben wel een positieve impact op het milieu en het klimaat. Met een investeringssteun van 50, 75 of zelfs 100 procent voor subsidiabele maatregelen stimuleert de Vlaamse overheid dergelijke investeringen.
NPI-steun
Concreet kunnen actieve landbouwers financiële steun krijgen bij investeringen in landschap, biodiversiteit, wateropslag en infiltratie, erosie en bodem. De toelage maakt deel uit van het VLIF en is aan te vragen via het e-loket van het departement Landbouw en Visserij vóór de investering uitgevoerd wordt. Ook wie de VLIF-steun al maximaal benut, kan bijkomende steun vragen voor NPI’s. Deze steunmaatregel geldt tot 2023, in afwachting van het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB).
West-Vlaamse boer aan de slag met NPI’s
De subsidieverstrekker wil de NPI-steun openstellen voor zoveel mogelijk landbouwers. Om de steun voor niet-productieve investeringen bekend én toegankelijk te maken voor de West-Vlaamse landbouwer werken Inagro, Boerennatuur Vlaanderen, de regionale landschappen en de stadlandschappen van de provincie West-Vlaanderen samen in een demonstratieproject. “In het project De West-Vlaamse land- en tuinbouw gaat aan de slag met niet-productieve investeringen willen we land- en tuinbouwer warm maken voor de VLIF-steun”, vertelt Stefaan Serlet, adviseur bij Inagro en coördinator van het demoproject.
In de eerste plaats informeren ze de land- en tuinbouwers over de tegemoetkoming bij elke investering. “Voor bepaalde NPI’s zijn de steunbedragen zeer interessant, een mooi duwtje in de rug in economisch moeilijkere tijden. Daarom willen we zoveel mogelijk land- en tuinbouwers sensibiliseren om van dit subsidiekanaal gebruik te maken vóór 2023.” Alle bedrijven die beschikken over een landbouwnummer en een KBO-nummer gelinkt aan landbouwproductie kunnen de steun aanvragen, ook landbouwers in bijberoep en CSA-boerderijen. “Bovendien is de steun niet gekoppeld aan dezelfde strenge voorwaarden als de algemene VLIF-steun”, klinkt het bij Inagro.
Demonstratie in de praktijk
Om de NPI-steun nog breder kenbaar te maken, plannen de projectpartners in 2022 regelmatig demonstraties over één of meerdere NPI-maatregelen. “De bedoeling is om telkens concreet en actief aan de slag te gaan met de maatregelen in de praktijk”, verduidelijkt Stefaan Serlet. Zo vonden deze winter al twee demonstraties plaats. In februari werd de plaatsing van een plas-draspomp gedemonstreerd op een perceel weiland in Brugge ter versterking van weidevogelgebieden. In maart volgde een demonstratie over beplanting en waterinfiltratie op een gemengd veeteeltbedrijf in Oedelem.
Tijdens de demo in maart gaf Inagro uitgebreide toelichting over de NPI-subsidies voor beplanting op en rond het landbouwbedrijf en de uitvoering van een integratieplan in het kader van een vergunningsaanvraag. “De aanplant gebeurt bij voorkeur tussen midden november en eind maart. Voor beplanting is het dan ook belangrijk om vóór het plantseizoen NPI-steun aan te vragen”, vertelde Inagro-adviseur Kathleen Storme er.
Kleine landschapselementen
De projectpartners toonden er ook welke mogelijkheden er vandaag zijn om kleine landschapselementen te onderhouden. Regionaal Landschap Houtland & Polders vond een groep knotters bereid om het manueel snoeien van knotbomen te demonstreren. Een plaatselijke aannemer demonstreerde op zijn beurt een machinaal onderhoud met een takkenknipper op een 8-tons kraan en een hakselaar. Hij snoeit gemiddeld negen knotbomen per uur aan een tarief van 66 euro per uur. De landbouwer kan de houtsnippers zelf valoriseren als strooiselmateriaal. “In combinatie met een beheerovereenkomst valt deze optie zeker te overwegen”, stelt Domien Van Dijck van Regionaal Landschap Houtland & Polders.
Bron en beeld: Inagro