Je dient beter gespreid in de tijd kleine hoeveelheden meststoffen toe (fractioneren), dan veel ineens te bemesten. Dat kan alleen als je ook de basisbemesting verlaagt. Te veel bemesten in één keer vergroot de kans op verlies. Bovendien kan tijdens de teelt duidelijk worden dat het met minder meststoffen kon.
Mogelijk bij alle teelten?
Hoe langer de groeiperiode, hoe beter de teelt geschikt is om bij te bemesten. Gewassen met een kortere teeltduur – zoals spinazie – laten geen bijbemesting toe. Zowel bij tuinbouwteelten als bij akkerbouw- en voedergewassen kan je bijbemesten. Onder andere in graan en grasland wordt de bemesting in fracties toegediend, voor een betere productie en dus meer winst. Maar ook in mais op zandgrond, die uiterst gevoelig is voor uitspoeling, biedt bijbemesten voordelen.
Waarom en wanneer stalen nemen?
Een staalname voor bijbemesting is geen controle op de toegediende basisbemesting in het voorjaar. Ze is een weergave van hoeveel extra kunstmest je nog kunt aanwenden in de loop van het groeiseizoen. Nog te vaak zijn bijbemestingsadviezen ‘nul’, wat betekent dat je bij de basisbemesting al voldoende – en meestal te veel – toediende. De ideale periode voor de staalname is afhankelijk van het gewas. Zo blijkt uit onderzoek dat prei de eerste zes weken nauwelijks stikstof opneemt.
Basisbemesting
Een basisbemesting met mengmest volstaat om die weken te overbruggen, tot het moment waarop de behoefte sterk toeneemt. Net vóór dat moment is een staalname voor bijbemesting aangewezen, om de bodemvoorraad indien nodig opnieuw aan te vullen.
Bij bloemkool bedraagt de basisbemesting 80% van de behoefte. Bij late aardappelen is de basisbemesting 70% van de totale behoefte. Naast een basis met dierlijke mest is een kunstmestgift van 50 kg N/ha in veel gevallen voldoende. Neem vervolgens vier weken na het planten een stikstofstaal, om te bepalen of en hoeveel je moet bijbemesten.
Tijd tussen bemesting
Algemeen is het zo dat de tijd tussen bemesting met dierlijke mest en een stikstofstaal minimaal vier weken bedraagt. Te vroeg krijg je immers een vertekend beeld, omdat de aanwezige stikstof uit de meststof nog onvoldoende omgezet is naar nitraatstikstof. Het voordeel van een staalname na het toedienen van dierlijke mest is dat de werkelijke aanvoer van nutriënten gemeten wordt. Dat kan nogal afwijken van de forfaitaire inhoud van de mest. Want zelfs bij mest uit dezelfde mestkelder kan de samenstelling verschillen in de loop van het uitrijseizoen, zeker als de mest vooraf niet gemixt werd.
Mineralisatie is gratis stikstof
De stikstof die beschikbaar is voor de planten bestaat niet alleen uit de stikstof die je toedient via (kunst)meststoffen. Ook de bodem is een niet te onderschatten leverancier van gratis (!) stikstof. Het proces waardoor stikstof (N) vrijkomt uit organische koolstof (%OC) heet mineralisatie. Die mineralisatie is van afhankelijk veel factoren. Zo komt er meer stikstof vrij bij warm en vochtig weer dan bij koude en/of droogte. Mineralisatie gebeurt hoofdzakelijk van mei tot en met oktober. Hoe hoger het koolstofgetal, hoe meer gratis stikstof vrijgesteld wordt. De mineralisatiegraad is ook afhankelijk van de bodemtextuur en de soort organische meststoffen die je toediende.
Net om de N-gift vanuit de bodem gedurende het teeltseizoen te kunnen inschatten, moet je het organischekoolstofgehalte (en ook de pH) kennen bij het opstellen van een bemestingsadvies. Wat de bodem vrijstelt, wordt afgetrokken van het advies. Die stikstof hoef je dus niet meer in kunstmest toe te dienen.
Bron: BoerenBond