De officiële verklarende rassenlijst is een gekend instrument voor boeren bij het bepalen van hun zaaigoedkeuze. ILVO, verantwoordelijk voor de lijst in Vlaanderen, heeft de lijst radicaal gedigitaliseerd en omgegooid met het doel om informatie nog toegankelijker te maken. Maar wat is het verhaal achter de lijst? VILT dook met ILVO-verantwoordelijke Joke Pannecoucque in de wereld van testen, wetenschap en beleidskeuzes.
Wat is de rassenlijst?
Joke Pannecoucque: “Het eerste wat je moet weten: er bestaan twee lijsten. Er is een officiële rassenlijst waarin de namen van alle rassen van landbouwgewassen die toegang hebben tot de markt droog worden opgesomd. Daarnaast bestaat er bij ons ook een officieel-gevalideerde ‘verklarende rassenlijst’. Hierin staat uitgebreide informatie over de eigenschappen van de toegelaten rassen. Die informatie steunt op observaties uit de rassenproeven. Dit document wordt door landbouwers gebruikt bij de keuze van hun zaaigoed.”
“De Belgische rassenlijst telt anno 2021 een kleine 20 verschillende landbouwgewassen en rond de 350 rassen. Elk jaar komen er zo’n 35 nieuwe rassen bij en vallen er oude rassen af. Eigenaars van een gewasras – de zaadbedrijven – betalen een kleine administratieve, jaarlijkse bijdrage van ongeveer 300 euro om elk jaar opnieuw op de lijst te mogen blijven staan. Als zij vinden dat hun ras achterhaald is, dat er betere concurrenten zijn opgedoken en dat het ras in kwestie niet meer verkoopt, dan laten ze voor dat oude ras de registratie verlopen en verdwijnt het product van de lijst. Een ras staat gemiddeld tien jaar op de lijst.”
“Elk land in Europa heeft zijn eigen rassenlijst. Een ras dat in één EU-land op de officiële rassenlijst is geraakt en daar dus markttoegang heeft, mag ook in alle andere landen van Europa verkocht worden.”
Waarom bestaat de rassenlijst?
Joke Pannecoucque: “De Europese rassenlijsten bestaan sinds de jaren zeventig en zijn er op initiatief van de Europese Unie gekomen. Hiermee wilde ze boeren zekerheid geven dat verkocht zaadgoed ook aan bepaalde eisen voldeed. Een lijst die minderwaardige rassen uit de markt kan houden, creëert oogstzekerheid, zo redeneerde de Unie. Het heeft ook te maken met voedselveiligheid en voedselzekerheid: wanneer er door foute raskeuzes op grote schaal misoogsten plaatsvinden, is dat niet alleen een persoonlijk drama voor de boer, maar zou dit in theorie ook de voedselvoorziening in een land in gevaar kunnen brengen. Deze waarborging van de kwaliteitseisen is 50 jaar later nog steeds de drijvende kracht achter de lijst.”
“In landen als de Verenigde Staten hebben boeren niet de beschikking over een soortgelijke lijst en kunnen zadenleveranciers veel makkelijker nieuwe producten lanceren. Boeren zijn dan overgeleverd aan informatie van de leverancier en deze heeft natuurlijk commerciële belangen.”
Hoe komt de lijst tot stand in Vlaanderen?
Joke Pannecoucque: “Voordat een ras toegevoegd wordt aan de lijst gaat er uitgebreid proefonderzoek van meerdere jaren (meestal 3) aan vooraf. Dit onderzoek wordt in Vlaanderen uitgevoerd door ILVO en in Wallonië is Centre Wallon de Recherches Agronomiques (CRA–W) verantwoordelijk. De resultaten van deze proeven worden naast elkaar gelegd waarna er conclusies getrokken worden en een nieuw ras al dan niet markttoegang krijgt.”
“Voor de gedetailleerde, aanbevelende rassenlijsten hebben ILVO en CRA-W de taken verdeeld: CRA-W neemt de gewassen voor humane consumptie voor zijn rekening, zoals aardappelen en graan. ILVO richt zich op de voedergewassen, zoals maïs, gras en voederbieten. Zo voorkom je natuurlijk dat er dubbel werk gedaan wordt.“
Hoe ziet het onderzoek en onderzoeksteam eruit?
Joke Pannecoucque: “Het ILVO-team dat de rasproeven uitvoert en waarvoor ik verantwoordelijk ben, bestaat uit 13 personen. Wij hebben in totaal meer dan 40 proefvelden over heel Vlaanderen, op verschillende bodems. Deze proefvelden bevatten samen meer dan 2.500 kleine percelen. We testen de nieuwe rassen op deze percelen en zaaien steeds minstens een handvol soortgelijke goede rassen om op deze manier de nieuwe rassen te vergelijken met de rassen op de lijst.”
“Jaarlijks onderzoeken wij zo’n 100 rassen, waarvan er dus zo’n 35 echt op de lijst verschijnen. Naast het proefveldonderzoek worden de gewassen ook in het laboratorium onderzocht op bijvoorbeeld droog stofgehalte en andere kenmerken en eigenschappen. Veredelaars betalen zo’n 3.000 tot 5.000 euro voor deze onderzoeken.”
“Binnen ons team zijn niet alleen groene vingers een belangrijke kwaliteit van het personeel, ook technische vaardigheden zijn belangrijk. De perceeltjes op de proefvelden zijn klein (zo’n 10 tot 15m²) en vergen aangepaste voertuigen die in vele gevallen door onze techniekers op maat gemaakt en onderhouden worden. Denk bijvoorbeeld aan een mini-maaimachine die het nemen van samples mogelijk maakt.”
Bepaalt ILVO wat er op de lijst komt te staan?
Joke Pannecoucque: “Nee. ILVO is een wetenschappelijk instituut dat onafhankelijk onderzoek doet naar de rassen en aftoetst of deze aan de gestelde criteria voldoen. Deze criteria worden bepaald door een comité, bestaande uit medewerkers van de Vlaamse overheid en onderzoekers onder het voorzitterschap van een universiteitsprofessor. Dit comité komt een aantal keren per jaar bij elkaar. Hierdoor is de samenstelling van de rassenlijst in principe dus een beleidskeuze.”
“Deze beleidskeuzes kunnen er voor zorgen dat bijvoorbeeld het criterium ‘opbrengst’ niet meer het allerbelangrijkste is, maar dat een ras via andere eigenschappen toch weerhouden kan worden. Deze ontwikkeling doet zich nu bijvoorbeeld voor bij de aardappelen, een gewas met een grote schimmeldruk dat eens in tien dagen besproeid moet worden. Door de maatschappelijke duurzaamheidstrend is er vanuit de overheid bepaald dat de veredeling en het rassenonderzoek expliciet moet inzetten op schimmeltolerante rassen, waardoor er minder vaak gesproeid moet worden. Het zijn deze (opgelegde) criteria die wij vervolgens aftoetsen.”
“Dat de samenstelling van de rassenlijst uiteindelijk een beleidskeuze is en vormgegeven wordt door het maatschappelijke klimaat. Blijkt ook uit de nuance verschillen tussen de verschillende Europese lidstaten. In Frankrijk blijven de koeien veelal op stal, waardoor men behoefte heeft aan gras met een zo hoog mogelijke opbrengst die gevaloriseerd kan worden in kuilvoer. In de UK en Ierland daarentegen wordt er meer aan begrazing gedaan. Daar hecht men meer belang aan het herstellend vermogen van gras na vertrappeling.”
Op welke manier weerspiegelt de lijst nog meer maatschappelijke trends?
Joke Pannecoucque: “Een andere criterium dat meer gewicht heeft gekregen, is droogteresistentie van gewassen. Dat heeft natuurlijk te maken met de droge zomers van de voorbije jaren. Ook de verteerbaarheid van kuilmaïs is een nieuw criterium dat wij toetsen. Dit valt te kaderen in de toegenomen aandacht voor CO2-uitstoot in de melkveehouderij. Een grotere verteerbaarheid van het maïs zorgt voor een hogere energieopname van de koe en minder broeikasgasuitstoot.”
“Maïs is overigens een gewas dat de snelste genetische ontwikkeling doormaakt van alle landbouwgewassen. Hier woedt mogelijk een hevige concurrentie tussen de veredelaars waardoor het onderzoek snel gaat. De opbrengst van maïs neemt elk jaar met één procent toe. Dat klinkt misschien niet veel, maar als je dat over meerdere jaren beschouwt, is het enorm. Maïs dat 20 jaar geleden tot de top behoorde, presteert nu dus 20 procent minder dan de beste maïssoort. Juist deze dynamiek in de veredeling maakt ons beroep ook interessant.”
Bron: Vilt